Overlaatst had ik een droom. Ik was op zoek.
Naar wat mooi is, wat blijvend is. Wat voedt.
In de droom was ik op zoek naar een roos.
Ik zocht in klaslokalen, groot en klein.
Tussen spleten, onder banken, achter borden.
Ik was gespannen, gehaast en onrustig.
Nergens vond ik de roos die me zou voeden.
Ik had het zoeken al lang opgegeven,
toen ik wat rondhing,
(wat “rondstesselde” zoals mijn moeder het zou zeggen)
in de tuin waar ik opgroeide.
Ik stopte even in het verweerde creatiekot van mijn moeder
waar ze brouwselt en roert in water met wollen strengen
waar de geur van boerenwormkruid
zich vermengt met het mysterie van indigo
en met een schok zag ik het.
Daar lag ze te wachten op mij,
de roos, in de oude koperen ketel.
Hoe ik ook had gezocht,
ze was hier altijd geweest.
Alle verhalen die in me wonen
en verteld willen worden
hebben hier hun bron.
De hele dag nog zong het liedje uit mijn kindertijd in mijn hoofd
Ik heb een roosje ik heb gevonden
Ik zal het planten in ’t hart van mij…